Heeft u uw
financiële zaken
op orde?

Lees de checklist

Intermedis A & A

Pensioenvoorziening in nalatenschap: commerciële of fiscale waarde?

Geplaatst op: 09-09-2022, 10:03:56

Nadat een ondernemer was overleden, vocht een zoon de hoogte van zijn erfdeel aan. Het draaide om de pensioenvoorziening en de vraag of deze tegen de commerciële of fiscale waarde moest worden gewaardeerd. Het oordeel van een expert van Crowe Foederer gaf bij de kantonrechter de doorslag.

Een ondernemer was getrouwd en had twee zoons. In 1980 stelde hij een testament op, waarin werd bepaald dat zijn nalatenschap gelijkelijk verdeeld moest worden onder zijn vrouw en twee zoons. In 2019 stierf de ondernemer. Uit de boedelbeschrijving, opgesteld door het administratiekantoor van de overledene, volgde dat het saldo van de nalatenschap € 411.932,00 bedroeg. Daarmee kwam ieders erfdeel op € 137.310,66.

Pensioenvoorziening

Maar daar was één van de zoons het niet mee eens. Hij meende recht te hebben veertig duizend euro op meer. Dat had te maken met de pensioenvoorziening van de vader. Hoe moest die gewaardeerd worden? Volgens de boedelbeschrijving bestond de pensioenvoorziening uit een som van € 506.271. Daarmee kwam het saldo van het eigen vermogen van het bedrijf van de overleden ondernemer op een bedrag van € 391.081. De zoon meende echter dat het saldo van de BV hoger uitviel, omdat de pensioenvoorziening voor een lager bedrag, € 264.850, gewaardeerd zou moeten worden. Het verschil in waardering had te maken met de vraag of de commerciële waarde (€ 506.271) of de fiscale waarde (€ 264.850) van de pensioenvoorziening moest worden gehanteerd in de boedelbeschrijving.

Successiewet 1956

Er werd advies gevraagd aan een expert van accountantskantoor Crowe Foederer in Eindhoven. Die liet weten: ‘Volgens artikel 21 successiewet 1956 is de grondslag voor de waardebepaling de waarde in het economische verkeer en voor het pensioen in eigen beheer is dat dus de commerciële waarde.’ De zoon die de erfenis aanvocht legde zich hierbij niet neer en stapte naar de kantonrechter. Hij stelde zich op het standpunt dat de commerciële waarde moet worden gehanteerd als grondslag ten behoeve van de aangifte erfbelasting, maar dat dit niet betekende dat dit ook geldt voor de (civielrechtelijke) vaststelling van zijn verkrijgingsvordering. De expert van Crowe Foederer had daarover onduidelijkheid laten bestaan toen hij in een toelichting schreef: ‘De fiscale grondslag is van belang voor de bepaling van het fiscaal belastbare bedrag inzake de vennootschapsbelasting. Tevens is dit bedrag van belang voor het bepalen van een eventuele fictieve verkrijging conform de Successiewet.’

De kantonrechter kon hier echter niet veel mee. De zoon had namelijk verzuimd om toe te lichten op basis van welke bepaling hij meende te moeten uitgaan van de fiscale grondslag bij de vaststelling van de pensioenaanspraak zoals die was opgenomen in de boedelbeschrijving. De kantonrechter vond dat artikel 21 lid 1 Successiewet 1956 als uitgangspunt moest worden gehanteerd: het verkregene wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend. Verder was voor het oordeel in deze zaak van belang dat partijen gezamenlijk een deskundige hadden benaderd voor de beantwoording van hun vraag over de waardering van de pensioenaanspraak. De deskundige van Crowe Foederer had daarop – tot tweemaal toe – een duidelijk antwoord gegeven, namelijk dat voor deze aanspraak de commerciële waarde moest worden gehanteerd.

Proceskosten

De vrouw en andere zoon hadden gevraagd de proceskosten voor rekening van de bezwaar makende zoon te laten vallen. Maar hier ging de kantonrechter niet in mee. In zaken waarin partijen familie zijn van elkaar en waarin het geschil heeft te maken met die familierelatie is het gebruikelijk om de proceskosten te compenseren, aldus de kantonrechter. Iedere partij heeft zijn of haar eigen kosten te dragen.

Bron: www.accountancyvanmorgen.nl van 8 september 2022

Ga terug naar de vorige pagina