Heeft u uw
financiële zaken
op orde?

Lees de checklist

Intermedis A & A

Waarom nog huwelijkse voorwaarden opstellen anno 2022?

Geplaatst op: 11-05-2022, 10:46:20

Per 1 januari 2018 is de laatste (vierde) tranche van het huwelijksvermogensrecht ingevoerd. Voor mensen die op of na dat moment zijn gehuwd of geregistreerd, is een aantal zaken van rechtswege goed geregeld. Zo is een belangrijke verdienste dat ieders aanbrengst vanzelf buiten de gemeenschap van goederen blijft. Maar er is meer.

Een ander belangrijk punt is dat al hetgeen een van beide partners na het sluiten van het huwelijk verkrijgt krachtens schenking of nalatenschap, vanzelf buiten de gemeenschap van goederen blijft. Dan doet zich al snel de vraag voor of er nog wel redenen zijn om voorafgaand aan het sluiten van een huwelijk voorwaarden op te stellen.[1] Die zijn er zeker. Hierna zal ik zeven goede redenen benoemen.

1) Uitsluiten van de beleggingsleer

Op 1 januari 2012 is bij de invoering van de derde tranche de beleggingsleer van BW 1:87 ingevoerd. Kort gezegd houdt dit het volgende in. Stel, een man en een vrouw zijn in gemeenschap van goederen gehuwd, maar de echtgenoot heeft een pand met uitsluitingsclausule geërfd. Dat pand gaat hij verbouwen met geld uit de gemeenschap. Voor de helft van dat gebruikte geld ontstaat een vergoedingsplicht aan de ander.

Deze vergoedingsplicht is niet nominaal, maar stijgt evenredig mee met de waardeontwikkeling van dat pand. De vordering daalt ook evenredig mee als het pand in waarde daalt, maar alleen als het geld met medeweten van de ander is gebruikt. Deze beleggingsleer is vaak ongewenst; partijen kiezen er vaak voor om het geleende geld eenvoudig op nominale basis terug te betalen. Daartoe dient BW 1:87 buiten werking te worden gesteld. Dat kan in de overeenkomst van de geldlening, maar het is veiliger om dat in de huwelijkse voorwaarden op te nemen. Dan geldt dat automatisch voor alle leenverhoudingen tussen de echtgenoten.

2) Kies voor een duidelijke bestuursregeling

In BW 1:97-2 is de bestuursregeling neergelegd voor goederen die tot een goederengemeenschap behoren. Normaal gesproken is de regeling duidelijk; de echtgenoot op wiens naam het goed staat, of wie het krachtens erfrecht of gift heeft verkregen, is bestuursbevoegd over dat betreffende goed. Staat het goed op beider naam, dan is ieder van beide echtgenoten bestuursbevoegd. Onduidelijk wordt het als een gemeenschapsgoed wordt gebruikt binnen een onderneming van een van beiden. Dan hangt de bestuursbevoegdheid af van de vraag of het goed dienstbaar is aan de normale uitoefening van het beroep of bedrijf. Is dat het geval, dan is de echtgenoot-ondernemer bevoegd. Is dat niet het geval, dan zijn beiden bevoegd. Wil je onduidelijkheden hieromtrent voorkomen, dan neem je een meer eenduidige regeling op in de huwelijkse voorwaarden.

3) Geen gedoe met onderlinge vorderingen inzake de eigen woning

Stel, twee mensen wonen ongehuwd samen en hebben een eigen woning. De koopsom van € 250.000 is voor € 100.000 voldaan uit een schenking van haar ouders, terwijl de resterende lening van € 150.000 op hun beider naam staat. Zij heeft dus een vordering op hem van € 50.000. Nu gaan ze trouwen en maken geen huwelijkse voorwaarden. Ieders aanbrengst blijft immers buiten de gemeenschap, dus haar vordering van € 50.000 ook, zo redeneert zij. Dat is ook juist. Maar de met die vordering corresponderende schuld van hem gaat wel de gemeenschap in. Die hangt immers samen met de voorhuwelijks al gezamenlijk aangekochte woning. En zo wordt zij toch € 25.000 armer. Met huwelijkse voorwaarden kun je dit regelen en dan speelt het niet.

4) Geen gedoe met zaaksvervanging

Als partners die in algehele of beperkte gemeenschap zijn gehuwd behalve deze gemeenschap ook persoonlijk vermogen hebben, moet je bij elke nieuwe aankoop die een van hen persoonlijk doet, de vraag stellen met welk geld dat goed is gekocht. Als dat met meer dan 50% met eigen geld is betaald, komt dit goed niet in de gemeenschap. Is het met 50% of minder eigen geld betaald, dan wel. Dit kan tot onduidelijkheid in de eigendomsverhoudingen leiden. Wil je dat niet, maak dan huwelijkse voorwaarden die uitsluiting inhouden van elke goederengemeenschap. De eerlijkheid gebiedt wel op te merken, dat als de echtgenoten het mijn en dijn in de betreffende relatie niet goed bijhouden, huwelijkse voorwaarden ook niet zullen helpen.

5) Geen gedoe met vergoedingsregeling arbeid in de eigen onderneming

Op 1 januari 2018 is ook BW 1:95a ingevoerd. In eerste instantie zou dat ook gaan gelden voor alle bestaande huwelijken, maar dat is in een vrij laat stadium gewijzigd. Deze regeling geldt nu alleen nog voor huwelijken die zijn gesloten op of na 1 januari 2018. Jonggehuwden kunnen daar echter later veel last van hebben. Wanneer is de regeling van toepassing? Dit is het geval als twee mensen op of na 1 januari 2018 met elkaar zijn getrouwd in (beperkte) gemeenschap van goederen, en een van beiden een onderneming of bv heeft, die niet tot deze gemeenschap behoort.

In dat geval bepaalt BW 1:95a dat de ander kan eisen dat een redelijke vergoeding voor de arbeid van de ondernemende partner aan de gemeenschap ten goede komt.[2] Uiteraard komen dergelijke claims doorgaans pas aan de orde als de echtscheiding al voor de deur staat. Als er al een salaris is genoten of opnamen zijn gedaan, wordt hiermee uiteraard rekening gehouden. De claim is erop gebaseerd dat de toegevoegde waarde van de arbeid meer bedraagt dan het genoten salaris of gedane opnamen. Het spreekt voor zich dat dit tot oeverloze discussies kan leiden. Met huwelijkse voorwaarden kan dit ‘ongeleide projectiel’ worden voorkomen.[3]

6) Verhaal door schuldeisers nog iets lastiger maken

Met de invoering van de vierde tranche op 1 januari 2018 is de situatie van na deze datum gehuwden met betrekking tot verhaal door schuldeisers al iets beter geworden. Als een echtgenoot die voor deze datum is gehuwd voorhuwelijkse schulden had, zijn deze bij het sluiten van het huwelijk mede overgegaan op de ander door de aanzuigende werking van de huwelijksgemeenschap. Schuldeisers kunnen zich dan mede verhalen op alle goederen van de gemeenschap.[4] Voor gesloten huwelijken op of na 1 januari 2018 is dat niet meer zo. Schuldeisers kunnen zich dan eveneens verhalen op privégoederen van de schuldenaar en op goederen van de gemeenschap.

Bij verhaal op goederen van de gemeenschap moet echter 50% van de opbrengst door de schuldeiser worden afgestaan aan de andere echtgenoot. Ook kan deze echtgenoot verhaal voorkomen door 50% van het betreffende goed tegen betaling aan de schuldeiser over te nemen. Niettemin, door het maken van huwelijkse voorwaarden – die uitsluiting inhouden van elke goederengemeenschap – kan verhaal door schuldeisers nog effectiever worden voorkomen.

7) Maatwerk leveren bij het overhevelen van vermogen

Na het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2021 is buiten elke twijfel verheven[5] dat bij de vorming van een beperkte gemeenschap van goederen net als bij de vorming van een algehele gemeenschap[6] geen sprake is van een voltooide vermogensverschuiving. Van de heffing van schenkbelasting kan derhalve geen sprake zijn. In de casus die tot de uitspraak leidde, werd een beperkte gemeenschap van bankrekening gecreëerd, waarbij de man voorhuwelijks een bedrag vanuit zijn privévermogen op de gezamenlijke rekening stortte. Dit bedrag ging na het sluiten van het huwelijk tot de beperkte gemeenschap behoren.

Nu op voorhand niet vaststond wat hiervan bij het einde van het huwelijk nog over zou zijn, oordeelde de Hoge Raad dat dit geen voltooide vermogensverschuiving was. Hierdoor staat de deur wagenwijd open om door het maken van huwelijkse voorwaarden maatwerk te leveren bij het desgewenst onbelast overhevelen van vermogen van de ene naar de andere echtgenoot. Daarbij kan door de meest vermogende aanstaande echtgenoot elk bedrag in een beperkte gemeenschap worden ingebracht, mits dit niet meer bedraagt dan 50% van zijn of haar vermogen.

Genoeg redenen

Ondanks – of juist als een gevolg van – de wijzigingen per 1 januari 2018, zijn er dus legio redenen aan te voeren om anno 2022 te kiezen voor het opmaken van huwelijkse voorwaarden, voorafgaande aan het sluiten van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Bespreek deze met uw cliënt. Die zal u hier (mogelijk pas op termijn) dankbaar voor zijn.

 Bron: bijdrage van 4 mei 2022 van Mr. Erik W.L.M. Tops REP, fiscalist, estate planner en trainer bij Fiscount, op www.accountancyvanmorgen.nl

[1] Hierna wordt steeds gesproken over gehuwden en huwelijk, maar hiermee wordt uiteraard ook gedoeld op geregistreerden en een geregistreerd partnerschap.
[2] En daarmee bij de echtscheiding voor 50% aan de ander toekomt.
[3] Voor een meer uitgebreide bespreking van dit onderwerp zie mijn artikel ‘Vergoedingsplicht voor de eigen arbeid: vangnet of ongeleid projectiel?’ in Accountancy Vanmorgen van 6 mei 2021.
[4] En uiteraard op alle privégoederen van de schuldenaar.
[5] De Belastingdienst heeft haar standpunt in deze nog steeds niet aangepast, maar dat is onvermijdelijk.
[6] BNB 1959/122, naar welke uitspraak in de uitspraak van 7 mei 2021 ook werd verwezen.

Ga terug naar de vorige pagina